Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet militair tuchtrecht

 

Artikel 79
1
Indien een gedraging naar het oordeel van de commandant een van de strafbare feiten oplevert omschreven in de artikelen 267, aanhef en onder 1° en 2°, 300, eerste lid, 310, 311, aanhef en onder 4° en 5°, 321 of 350 van het Wetboek van Strafrecht of omschreven in de artikelen 96, aanhef en onder 2° en 3°, 98, aanhef en onder 2°, 166 of 169 van het Wetboek van Militair Strafrecht met dien verstande dat de duur van de in de artikelen 96 en 98 van het Wetboek van Militair Strafrecht genoemde ongeoorloofde afwezigheid ten hoogste acht dagen is en het openbaar ministerie bij het in artikel 81, eerste lid, bedoelde gerecht de commandant mededeelt dat het voorshands instemt met tuchtrechtelijke afdoening, kan de commandant een beschuldiging uitreiken, voor zover de gedraging tevens de schending van een gedragsregel van deze wet inhoudt. Van de mededeling van het openbaar ministerie wordt aantekening gedaan in het stuk, bedoeld in artikel 76, eerste lid.
2
De commandant zendt na het einde van het tuchtproces in eerste aanleg bericht omtrent de afloop daarvan aan het openbaar ministerie bij het in artikel 81, eerste lid, bedoelde gerecht.
3
De toepassing van het bepaalde in het eerste lid doet niet af aan het formele recht tot strafvordering van het openbaar ministerie. Indien het strafbare feit wordt afgedaan met toepassing van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht of indien een vervolging terzake leidt tot een schuldigverklaring door de rechter, wordt bij het stellen van voorwaarden onderscheidenlijk bij de oplegging van een straf rekening gehouden met de wegens de schending van een gedragsregel van deze wet opgelegde straf.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •